In een museum verzeild
in een van die kamers opzij
van de tijd gezet: Biedermeier-vertrek.
Alleen een suppoost buiten de deur
weet mijn aanwezigheid tussen de dingen
waaruit het leven is vertrokken
en niet teruggekeerd.
Ze staan in gefilterd licht
‘niets aanraken s.v.p.’; door
boenwas en heden omgeven verloren
als op de bodem van de zee.
Iets moet zijn aangeraakt, want mist
trekt op uit ovalen spiegels, ’t spinet
heft krakend klank omhoog, boeketten
schieten in kleur en groeien in zacht
gerinkel door hun stolpen heen.
Hoor ik daar de suppoost? Door wat
gealarmeerd? Nog voor zijn blik neutraal
en onbewogen, worden de kleuren
weggezogen, beslaan de spiegels, keert
het spinet naar dieptes van weleer,
de schilderijen aan de muur
gesloten tot
Portret van een Dame
Portret van een Heer.